Begin maart ontving je een telefoontje van minister-president Jan Jambon met de boodschap dat je voorgedragen bent als laureaat van de Prijs der Nederlandse Letteren, de belangrijkste oeuvreprijs in het Nederlands taalgebied. Wat doet dat eigenlijk met een mens?
“Ik had het totaal niet verwacht. Kijk, dat is het goede aan zo een prijs. De commerciële prijzen werken met een longlist, een shortlist ... wat waarschijnlijk meer belangstelling moet opwekken. Maar eigenlijk is dat geen fijn gevoel. Boeken concurreren niet.
Dit is een bekroning. Je voelt je geen overwinnaar. Het is een oeuvreprijs.
Het belangrijkste aan elke prijs is toch zijn palmares. En wat ik bewonder is een groot palmares waarbij je verbonden bent met de idolen en reuzen op wiens schouder je al die jaren hebt gestaan. Voor mij begint dat met Herman Teirlinck, Hugo Claus, Stijn Streuvels, Gerard Reve, ... een ongelooflijke lijst en dus een hele eer om daar tussen te mogen staan.
En het is fijn vast te stellen dat de Taalunie ook zijn werk doet met de letteren uit de verschillende delen van het taalgebied samen te brengen. Zo zijn er, naast mezelf, nog mensen die schrijlings op de landsgrens zitten. Het is dus goed dat die twee literaturen binnen één letterkunde om de zoveel jaar samengebracht worden.
Als je kijkt naar de verschillende genres en wie ze beoefent ... kijk alleen al naar de laatste vier laureaten. Dat is toch rijk?! Je kunt dan niet zeggen dat de Nederlandstalige letteren niet rijk genoeg zijn om zo een prijs te stofferen.
Ik ben heel trots en tegelijk kan ik een heel aantal collega’s opsommen die evengoed voor deze prijs in aanmerking zouden kunnen komen. Maar het is ook geen schande dat ík hem krijg, zal ik maar zeggen. (lacht)”
Als het over de literatuur gaat, ben ik van de open grenzen: alles is welkom, alles is invloed.
Jouw romans, poëzie, polemiek, colums, toneelwerk … volgens de jury overrompelen en overtuigen ze. Maar wat is naar jouw gevoel je belangrijkste verwezenlijking in je schrijverscarrière?
“Als twintigjarige zou ik geantwoord hebben dat ik ervan kan leven. Maar dat klinkt ondertussen wat pathetisch. Het echte antwoord is dat wat mij toen al bezighield was dat ik tegelijk én gesproken én geschreven taal op een zo hoog mogelijk niveau wou beoefenen. En ik wilde geen schotten. Romans moesten theatrale kwaliteiten hebben, theater poëtische kwaliteiten, poëzie retorische kwaliteiten, polemieken journalistieke kwaliteiten. Geen schotten! Als het over de literatuur gaat, ben ik van de open grenzen: alles is welkom, alles is invloed. Met mijn grote voorbeeld Hugo Claus die al deze genres beoefend heeft en in elk genre minstens één meesterwerk gemaakt heeft.
Ik herinner mij de discussies nog, in het begin. ‘Literair spektakel’ was een scheldwoord, nu is dat een keurmerk. Het is wellicht een teken van de tijd, maar wat mijn schrijversschap toch mee vormgeeft.”
Het grote, belangrijke bindmiddel van alles: de taal. Ons onovertroffen, lenig en machtig ronkend Nederlands.
Heb je het gevoel dat het gesproken woord op literair vlak dreigt te verdwijnen?
“Neen, nu juist niet meer. Ik denk dat we in Europa uit een hoogconjuctuur van de literatuur komen waarbij literatuur alleen het gedrukte boek was. Alle technieken, zelfs in de poëzie, komen uit de orale literatuur. Als je nu kijkt waar de grote dynamiek zit bij jongeren waarvan men vreest dat zij ‘ontlezen’ - ik denk zelfs dat dat niet klopt. En het klopt zeker ook niet dat zij zich niet met taal bezighouden.
En dat is misschien wel mijn derde punt. Ik kan ervan leven, en dat is wel straf in zo een klein taalgebied. Ik heb alle grenzen en schotten kunnen wegwerken en punt drie: daar is dan het grote, belangrijke bindmiddel van alles: de taal, ons onovertroffen, lenig en machtig ronkend Nederlands. Mijn geloof is dat taal niet alleen dient om informatie over te dragen maar ook op zich een kunstvorm moet zijn. De la musique avant tout de chose!
Dat is het onderscheid tussen lectuur en literatuur, het onderscheid tussen een handleiding van een haardroger enerzijds en de ‘Oostakkerse gedichten’ van Claus anderzijds. De taal op zich, hoe ze zingt en zindert is een onderdeel van de boodschap. De taal als kunstvorm, los van wat er inhoudelijk wordt gezegd, waarbij idealiter de vorm de inhoud extra moet ondersteunen. Bij mij is dat zeker het geval, ‘Kartonnen dozen’ is zo een voorbeeld.
Hetzelfde geldt voor toneelstukken. Je gaat niet naar 'Hamlet' van Shakespeare voor het verhaaltje. Mocht Shakespeare geen geniale verzen hebben geschreven, dan zouden we die nu niet meer lezen, laat staan spelen. Daar gaat het ook over taal, en de genialiteit van zijn versificatie. De anekdotiek van het verhaal staat alleen maar ten dienste van de grote klaag- en lofzangen op en tegen het bestaan, dat is heel existentieel. Maar luister naar wat ze zeggen, wat ze filosofisch en existentieel te berde brengen in een schitterende taal geformuleerd en op een manier die nooit iemand daarvoor gedaan heeft, maar die al honderden jaren steeds opnieuw vertolkt en bewerkt wordt - die taal, daar gaat het om.”
Kartonnen dozen is mijn belangrijkste politieke, of maatschappelijke, geëngageerde werk.
Je schrijft, en ik citeer opnieuw de jury, ‘onvermoeibaar geëngageerd’. Heb je het gevoel dat je al die jaren de impact hebt kunnen realiseren die je voor ogen had?
“Dat engagement is in de allereerste plaats artistiek in die zin dat het gaat over de kracht en de macht van ons Nederlands, dat niet moet onderdoen voor Frans, Italiaans of Duits, noch in accuraatheid noch in muzikaliteit. En dat het op alle mogelijke manieren moet worden uitgedragen en aangekaart, daar ligt mijn eerste engagement. We moeten blijven geloven in de artistieke kracht van onze taal. Ik hou van films, maar literatuur, een goede roman, gaat veel dieper.
Het tweede engagement ... Ik ben een grote fan van polemieken, van polemisch schrijven, dat ook te maken heeft met retoriek en de gesproken kracht van taal. Zo moeten mijn colums zich ook goed laten voorlezen.
Inhoudelijk is er, naast politiek en maatschappelijk, ook een cultureel strijdpunt met extreemrechts. Er ligt een spanningsveld tussen wat rechtsnationalistische en extreemrechtse politici eisen van de kunst en wat in mijn ogen kunst moet zijn. Het is een spanningsveld tussen de schrijver enerzijds en vooral de nationalistische politicus anderzijds. Ik heb dat ooit eens zo samengevat: ‘Ideologen schrijven identiteit voor, zij leggen op hoe die zou moeten zijn, en ze eisen van historici en artiesten dat die in hun werk hen, de ideologen, ondersteunen in hoe zíj die identiteit willen invullen. Een artiest schrijft niet voor. Hij beschrijft de identiteit. Hoe ze is, volgens hem, tegelijk als eenling en als lid van een gemeenschap'. Artiesten hebben dus geen duidelijk vooropgesteld plan waarbij kunst zich moet gedragen om te passen binnen dat kader.
Daarom is het interessant dat deze prijs door een staatshoofd wordt uitgereikt. Het is een ontmoeting tussen verschillende machten. En voor mij is de vierde macht de pers en de vijfde de kunst. Iemand die iets heel moois maakt, dat is op zich ook al een politieke daad. Schoonheid, een ontroerend iets, zonder dat het economisch vertaald moet worden, is al een opstand tegen de economistische dwangneurose van deze tijd.
Daarbuiten zijn er ook meesterwerken die absoluut een concrete politieke rol willen vervullen. ‘Max Havelaar’ van Multatuli is daarvan het duidelijkste voorbeeld. Als dat nu zou verschijnen zou men dat wegzetten als woke. Veel van het werk van Cyriel Buysse zou op dezelfde manier ontvangen worden.
René en ik waren de eersten om een samenleefcontract te tekenen. Dat heeft dan een discussie op gang gebracht die heel snel geresulteerd heeft in dat België als tweede land na Nederland het homohuwelijk geïnstalleerd heeft én waarvan extreemrechts nu, dertig jaar later, zegt dat het gaat om ‘verworven rechten’. Ik herinner mij andere dingen!
Dat bedongen René en ik mee als burger. Artistiek bedrijf ik soms politieke actie met columns. Ik ben dan nog steeds burger, maar ik maak gebruik van mijn technische bagage als schrijver om mijn gelijk te bepleiten en verandering, of juist vrijwaring, te eisen.
Maar het werkelijke emancipatorische werk is toch ‘Kartonnen Dozen’ gebleken, mijn meest verkochte en populaire werk. Dat heeft er mee voor gezorgd dat er een mentaliteitswijziging kwam bij jonge hetero’s. In die roman wordt er niet geworsteld met geaardheden, laat staan met homoseksualiteit. Er wordt geworsteld met de liefde. Het is geen thema, maar een gegeven, dat de hoofdpersoon patethische, allesverterende liefde voelt voor een andere gast in plaats van voor een meisje. Het is geen homoboek, het is een boek over de liefde. Doordat het op die manier is vormgegeven heeft het aan veel jonge homo’s een rolmodel verschaft - dat ik niet had toen ik jong was - en het heeft jonge heteromannen de kans gegeven om zonder dat het bedreigend was, mee te gaan in het liefdesverhaal en te lachen om de kneus die zijn liefde verknalt. Daarom denk ik dat ‘Kartonnen dozen’ mijn belangrijkste politieke, of maatschappelijke, geëngageerde werk is.
Zelf vind ik ‘Max Havelaar’ het belangrijkste boek uit de Nederlandstalige letteren. Het is postmodern avant la lettre. De vorm wordt helemaal opgeblazen en op het einde is het rechtstreeks gericht aan het Nederlandse staatshoofd. Het is nog steeds een onwaarschijnlijk belangrijk én modern aandoend boek, “dekoloniserend” toen dat woord niet eens bestond.”
Als literatuur niet ook een feest kan zijn, een absoluut hartverwarmend collectief festijn mag zijn, dan voel ik mij geamputeerd.
Ten slotte: de prijsuitreiking zal plaatsvinden in het koninlijk paleis. Je ontvangt de prijs uit de handen van koning Filip. Maar je koppelt daar meteen enkele voorstellingen aan voor het grote publiek. Wat mogen jouw fans verwachten?
“Dat is de schrijver die ik ook wil zijn: intellectueel, maar ook van en voor het volk. Shakespearebewerker én eerste Stadsdichter van Antwerpen, Euripides-kenner én herwerker van Reinaert de Vos. Ik was natuurlijk heel blij dat ik een mooi programma mocht samenstellen in het paleis met vrienden en bewijzende wat de rijkdom van taal kan betekenen. Maar daarna ga ik naar mijn drie hartsteden: mijn geboorteplaats St.Niklaas, mijn studentenstad Gent en mijn woonplaats Antwerpen. En dat dan nog in drie tempels waarvan ik er twee mee heb mogen openen: de Vooruit in Gent en de Roma toen ik stadsdichter was in Antwerpen. Ik heb drie stadsgedichten geschreven waarvan één een lofrede is op de Roma, dat zal ik voorlezen. Er is naar aanleiding van deze prijs ook de Waasland-omnibus uitgegeven.
En ik ben een grote fan van Brel. Filip Jordens zal twee nummers brengen. Ik vind dat wij als Vlamingen Brel moeten opeisen. Je kunt daarover discussiëren, maar voor mij is hij een Franstalige Vlaming, Belg par excellence dus, ook daar ken ik weinig schotten of grenzen.
Jan Decleir zal iets voorlezen uit ‘Ten Oorlog’ en met Lisette Ma Neza ga ik samen voorlezen. Met haar heb ik een band omdat zij nu de eerste stadsdichter is van Brussel en we vroeger samen al eens hebben opgetreden.
Met Antjie Krog, mijn grote idool, buurvrouw en vriendin van Zuid-Afrika, zal ik alternerend in Nederlands en Afrikaans - onze feeërieke zustertaal - voorlezen. Er volgt dan ook een eerbetoon met filmpjes aan mijn vaste vormgever Gert Dooreman.
En het bijzondere in de Roma zal zijn dat Els Dottermans, mijn soulsister, An Christie komt zingen, deels met Tutti Fratelli, deels met het publiek: samenzang, geweldige teksten en een eerbewijs aan een geweldige, te vroeg gestorven zangeres. Ook daar zijn geen grenzen.”