Wij gingen even luisteren bij enkele raadsleden die meewerkten aan het advies: Annette Roeters (voorzitter), Khalid Boutachekourt, Harold Polis en Rik Vosters.
Waarom is inclusief taalgebruik zo belangrijk voor de samenleving?
Khalid Boutachekourt: Taal kan gebruikt worden als middel om een thuisgevoel op te roepen. Als er mechanismen in de taal geslopen zijn die mensen onbewust buitensluiten of kwetsen, dan is het van belang om te registreren wat de impact is van bepaalde taaluitingen en hiervoor alternatieven te zoeken. Het feit dat er signalen uit de samenleving komen dat bepaalde begrippen uitsluiten, mogen we niet wegdrukken. Vooral als de zender van de woorden niet de intentie heeft om te kwetsen, maar het wel zo overkomt.
Harold Polis: Inclusief taalgebruik zou een pleonasme moet zijn, omdat het Nederlands van iedereen is. Alle Nederlandstaligen moeten zich thuis kunnen voelen in hun taal, ongeacht hun afkomst, hun sociaaleconomische positie, hun opleiding, hun geloof of hun geslacht. Het Nederlands moet een taal blijven die ons verbindt en gemeenschappelijkheid mogelijk maakt.
Waarom buigt de Raad/de Taalunie zich over dit onderwerp?
Annette Roeters: De Raad vervult een signalerende rol en beïnvloedt de hoofdlijnen van de politieke agenda van de Taalunie. We anticiperen op ontwikkelingen en wij geven aan welke onderwerpen op het terrein van taal centraal zullen staan. De maatschappelijke relevantie van dit onderwerp is hoog en duidelijk.
Harold Polis: Het Nederlands is een levende taal. In de maatschappelijke discussie over dekolonisering en gendergelijkheid speelt taal een opvallende rol, ook in het Nederlandse taalgebied. Op die manier ontstaan er heel wat praktische en inhoudelijke vragen over taalgebruik en -verandering. De vele facetten van dit taaldebat verdienen een respectvolle, ernstige en adequate benadering die voor iedereen toegankelijk is.
Wat denkt de Raad dat er nodig is aan beleid?
Annette Roeters: Die vraag is niet eenvoudig te beantwoorden. Belangrijk is een hoog bewustzijn bij iedere taalgebruiker wat taal doet, wat woorden losmaken. Dat is hoog gegrepen, niet alle taalgebruikers zijn de taal op dat niveau machtig. Taal verandert ook voortdurend. Belangrijk is in ieder geval om te informeren; kennis over de effecten van het gebruik van bepaalde woorden is belangrijk. Wat de Raad betreft is onderzoek doen echt aan de orde voordat je tot beleidsmaatregelen overgaat.
Wat kan iedereen in afwachting van dat beleid ondertussen al zelf doen?
Khalid Boutachekourt: Zoals Annette ook aangeeft, is het van belang om eerst goed te signaleren hoe er gereageerd wordt op taal in de maatschappij. Welke woorden of zinnen vragen om aandacht. We willen die signalen oppikken en weten wat er aan de hand is. Diverse leden van de Raad zijn ook getuige geweest van discussies over dit onderwerp met personen die zich uitgesloten voelen door taalgebruik. Deze oriëntatiefase leidde tot dit briefadvies. Nu is het tijd om gegevens te verzamelen, die te analyseren en de dialoog verder aan te gaan.
De discussie over inclusief taalgebruik wordt vaak beperkt tot ‘woorden die niet meer gebruikt mogen worden’. Nu is taaladvies niet normerend, maar wat houdt taaladvies over inclusief taalgebruik wel in?
Rik Vosters: Ik denk dat vaak al snel de perceptie ontstaat dat bepaalde woorden in de ban geslagen worden en nooit meer gebruikt mogen worden. Dat lijkt me weinig haalbaar én weinig zinvol. Sommige woorden zijn misschien beledigend, maar taal dient allerlei doeleinden, en soms wil je ook iemand kunnen beledigen. Wat me wel belangrijk lijkt, is dat taalgebruikers weten hoe bepaalde woorden door andere taalgebruikers ervaren worden, zodat je als spreker daar wel of niet rekening mee kan houden — afhankelijk van je doelpubliek, de context, wat je wil bereiken, enzovoort. Zo kunnen genderneutrale aanspreekvormen erg belangrijk zijn in de communicatie van verenigingen die rond inclusie en diversiteit werken, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat de lokale duivenmelkersbond in zijn nieuwsbrief plots onzijdig ‘die’ moet gaan gebruiken. Taaladvies moet dus kennis en instrumenten aanreiken, met voldoende oog voor variatie, gepastheid én context, zonder betutteling en zonder iets te willen opdringen.
De Raad roept op om meer in te zetten op kennisopbouw en te investeren in wetenschappelijk onderzoek. Welke gegevens ontbreken om gericht en efficiënt beleid op het gebied van inclusief taalgebruik te kunnen voeren?
Rik Vosters: Woorden zijn natuurlijk maar woorden: je lost structureel racisme niet op door plots ‘wit’ in plaats van ‘blank’ te zeggen. Maar tegelijkertijd doet taal meer dan enkel de werkelijkheid reflecteren. Er is onderzoek dat aangeeft dat een doordachte woordkeuze wel bijdraagt tot een grotere bewustwording rond thema’s als gelijkheid en inclusie. Er ligt nog veel te verkennen en te bestuderen op dat vlak, en er is ook in Vlaanderen en Nederland nood aan meer onderzoek in die richting, specifiek ook gericht op de Nederlandse taal.
Daarnaast is het eveneens belangrijk dat concreet taaladvies empirisch goed onderbouwd is. Dat ontbreekt nu vaak bij veel goedbedoelde adviezen over inclusief taalgebruik: er worden vaak allerlei aannames gemaakt over betekenis, etymologie en gebruik van taboewoorden, die niet altijd gegrond zijn of getuigen van een grondig inzicht in hoe taal functioneert. Ook daar is er dus veel nood aan wetenschappelijke studie als voedingsbodem voor taalkundig onderbouwd advies.
Meer informatie over de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren
De Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren adviseert het Comité van Ministers over het beleid van de Taalunie. De Raad kan adviezen uitbrengen op verzoek van het Comité of op eigen initiatief. Voor de invulling van deze functies heeft de Taalunie nadrukkelijk gezocht naar een brede vertegenwoordiging uit de maatschappij en het bedrijfsleven, naast de meer traditionele vertegenwoordiging van onderwijs, wetenschap, letteren en cultuur. De leden van de Raad zijn benoemd voor een periode van drie jaar. Voor meer informatie, zie de website van de Taalunie.