Ben Verhoeven van ERLNMYR (wetenschap en improvisatie) verkende de voorbije maanden voor de Taalunie en SciMingo (voorheen Scriptie vzw) of en hoe er in Vlaanderen meer Nederlandstalige samenvattingen van wetenschappelijk onderzoek ter beschikking kunnen worden gesteld van een breder publiek. De Taalunie en SciMingo wilden hierover meer weten omdat de eerste het belangrijk vindt dat er ook in het Nederlands blijvend over onderzoek wordt gerapporteerd en de tweede zich inspant voor sterke wetenschapscommunicatie naar de samenleving als geheel. Ben Verhoeven is doctor in de taalkunde en improvisator. Met ERLNMYR heeft hij deze twee werelden bij elkaar gebracht in de vorm van wetenschapstheater. Zijn opleiding en ervaring maakten hem de geknipte man voor deze opdracht.
Taalunie: Ben, vooraleer we het over de verkenning zelf hebben, wat is wetenschapstheater voor jou en wat is de link met de verkenning die je hebt uitgevoerd?
Ben: Bij wetenschapstheater worden wetenschappelijke thema’s en methodes in theater verwerkt. Zelf maak ik hierbij ook gebruik van improvisatie. Op dit moment bied ik twee voorstellingen aan: Hoofdstof en Improbotics. In de eerste neemt een telkens opnieuw verzonnen wetenschapper deel aan een interactief spelprogramma dat het publiek moet proberen te winnen. In de tweede gebruikt een robot artificiële intelligentie om samen met mensen op het podium te improviseren. Met beide voorstellingen probeer ik wetenschap naar een breder publiek te brengen en het breder publiek voor wetenschap te interesseren. Hiermee doe ik dus ook zelf aan wetenschapscommunicatie en dat is dan meteen ook de link met de verkenning die ik heb uitgevoerd.
Taalunie: Hoe ben je te werk gegaan? Met wie heb je de voorbije maanden gesproken?
Ben: Je hebt enerzijds de aanbieders van Nederlandstalige samenvattingen van wetenschappelijk onderzoek en anderzijds de afnemers, de geïnteresseerden. De aanbieders zijn vooral de kennisinstellingen en de onderzoekers die over hun resultaten publiceren. Naast de onderzoeksdiensten van de Vlaamse universiteiten, heb ik ook met hun expertisecellen voor wetenschapscommunicatie gesproken, die de onderzoekers hierin kunnen ondersteunen. Tot slot heb ik ook een reactie van de Vlaamse Interuniversitaire Raad gekregen. Bij de afnemers ging ik in gesprek met wetenschapsjournalisten en belangenverenigingen uit diverse sectoren die deze samenvattingen voor hun eigen werk kunnen gebruiken.
Taalunie: Wat is het voornaamste dat je uit deze gesprekken hebt geleerd?
Ben: Aanbieders noch afnemers zitten te wachten op samenvattingen van álle wetenschappelijke publicaties die in Vlaanderen verschijnen, zonder verdere selectie dus. Niet alles is even relevant voor een breder publiek en wetenschapsjournalisten kunnen uit zichzelf ook wel met Engelstalige samenvattingen en publicaties aan de slag. Tegelijkertijd zijn er wel degelijk mogelijkheden om meer Nederlandstalige samenvattingen van wetenschappelijke publicaties ter beschikking te stellen. Zo lijkt het velen wel een goed idee om bewust breder te gaan communiceren over onderzoeksprojecten die worden afgerond, zeker als deze door de Vlaamse overheid zijn gefinancierd.
Taalunie: Wat zou hiervoor nodig zijn, zowel infrastructureel als inhoudelijk?
Ben: Met FRIS bestaat er in Vlaanderen al een online platform voor wetenschappelijk onderzoek waarop samenvattingen van publicaties worden aangeboden, maar nog niet altijd in het Nederlands en ook nog niet van alle afgeronde onderzoeksprojecten. Inhoudelijk zal vooral naar de motivatie van de onderzoekers moeten worden gekeken. Zij kunnen via zowel het hoofd als het hart worden aangemoedigd om hieraan bij te dragen, bijvoorbeeld door het schrijven van Nederlandstalige samenvattingen meer te waarderen en het belang ervan voor de Vlaamse samenleving als geheel te benadrukken.
Taalunie: Hoe zou een werkbaar proces eruit kunnen zien?
Ben: Wanneer onderzoekers het einde van een onderzoeksproject naderen, zouden ze meteen ook een Nederlandstalige samenvatting van hun onderzoeksresultaten kunnen schrijven en deze kunnen toevoegen aan de rapportage voor hun financiers, zoals het onderzoeksfonds van hun eigen instelling of het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Op deze manier zouden deze samenvattingen ook meteen in de databanken terechtkomen die aan FRIS zijn gekoppeld. Zowel de eigen universiteit als FRIS kan er dan verder mee aan de slag gaan en er breder over communiceren.
Taalunie: Wat moet er gebeuren om dit proces op gang te trekken?
Ben: Het Vlaams Regeerakkoord vraagt een betere ontsluiting van wetenschappelijk onderzoek in het Nederlands. Met deze verkenning is al een belangrijke eerste stap gezet door beter in beeld te krijgen wat als relevant wordt ervaren en hoe dat kan worden nagestreefd. De Vlaamse universiteiten zouden voor zichzelf overzichten van aflopende onderzoeksprojecten kunnen maken en hun onderzoekers kunnen aanmoedigen en ondersteunen om hierover ook Nederlandstalige samenvattingen te schrijven. Het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek zou deze samenvattingen explicieter kunnen aanbevelen bij toekenningen. Met al deze partijen zouden hierover dus concretere afspraken kunnen worden gemaakt.
Taalunie: Ben, bedankt voor de verkenning die je voor ons hebt uitgevoerd en de uitkomsten en aanbevelingen die je met ons hebt gedeeld. We gaan er verder mee aan de slag!
Nederlands als wetenschapstaal
Uit het tweejaarlijkse onderzoek naar de Staat van het Nederlands blijkt dat het gebruik van onze taal in de wetenschapswereld onder druk staat van het Engels, vooral aan Nederlandse universiteiten, binnen technische opleidingen en vanaf masterniveau. De Taalunie is niet tegen het gebruik van het Engels als wetenschappelijke uitwisselingstaal, maar wil wel dat ook het Nederlands in alle gebieden, binnen alle disciplines en op alle opleidingsniveaus blijvend wordt gebruikt. Dit is belangrijk om zowel het Nederlands zelf bij de tijd te houden en zich verder te laten ontwikkelen als de aansluiting met het leerplichtonderwijs, de arbeidsmarkt en de samenleving als geheel te behouden.
Hoe nu verder in Vlaanderen en Nederland?
In Vlaanderen gaan de Taalunie en SciMingo de uitkomsten in eerste instantie bespreken met FRIS om te bekijken of er meer ruimte en zichtbaarheid kan worden geboden aan Nederlandstalige samenvattingen van afgeronde onderzoeksprojecten. Vervolgens kan met de andere actoren worden besproken hoe hiervoor voor een meer regelmatige aanlevering kan worden gezorgd. De Taalunie en SciMingo willen het opstarten van dit proces mee ondersteunen om de voordelen voor alle partijen tastbaarder te maken. Tot slot kunnen de Vlaamse lessen rond FRIS ook in Nederland met NARCIS worden gedeeld om te bekijken of zich ook daar meer mogelijkheden aandienen.