Op 9 september 2020 was het veertig jaar geleden dat in Brussel het Taalunieverdrag werd ondertekend. De ministers herbevestigen naar aanleiding daarvan de waarde van de Taalunie als gezamenlijke beleids- en kennisorganisatie voor het Nederlands. Het is belangrijk dat Nederland, Vlaanderen en Suriname samenwerken op het vlak van de luister van de taal en haar uitstraling. Daarbij gaat de Taalunie uit van de kracht van een gedeelde standaardtaal met ruimte voor variatie.
Deze veertigste verjaardag is tegelijk een moment om vooruit te blikken. Het Comité van Ministers lanceerde daarom vandaag de vijfjaarlijkse visitatie van de Taalunie, die in het najaar van 2021 tot een rapport moet leiden over de sterktes, verbeterpunten en uitdagingen van de organisatie. Ook voor het Instituut voor de Nederlandse Taal, dat met de Taalunie verbonden is en belangrijke verantwoordelijkheden heeft op het vlak van de beschrijving van het Nederlands, zal volgend jaar een soortgelijke visitatie worden georganiseerd.
Een belangrijk onderwerp op de agenda van de ministers was de ondersteuning van opleidingen Nederlands in het hoger onderwijs. De ministers willen meer wisselwerking tussen de studie van het Nederlands binnen en buiten het taalgebied. Door de coronacrisis heeft er bij de ondersteuning van de internationale neerlandistiek een versnelde omschakeling naar digitale leervormen plaatsgevonden, en dat biedt mogelijkheden voor verdere innovatie in de toekomst. Wereldwijd studeren ongeveer 13.500 studenten Nederlands aan meer dan 130 universiteiten.
Verder wisselden de ministers onderling informatie uit over de leesbevorderingscampagnes in Nederland en Vlaanderen, waarbij voor de Taalunie een verbindende rol is weggelegd. Ze namen ook kennis van een nieuwe Taalunie-adviestekst over taalcompetente leerkrachten, die handvatten bevat die ook in de lerarenopleiding kunnen worden gebruikt. Tot slot werd het beleidsplan van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) voor de komende jaren goedgekeurd.